29 augustus 1885
Gisteren was het slecht weer, zoals ik geschreven heb. Ik heb er een boete voor betaald.
Maar vandaag is de zee weer op haren oude plooi. Nochtans de wind wil niet mee en we kunnen geen zeilen gebruiken. Zo komt het dat we gisteren maar 234 mijlen afgelegd hebben en vandaag maar 269.
Nu zijn we op de zandbanken van “Terre-Neuve” (?), dus 400 uren van NY. Nog wat geduld en dat hebben we nodig. Jullie kunnen niet denken hoe dat het is om lang op zee te zijn en hoe vervelend de zee wordt. En zeker wanneer je half ziek bent van de beweging van het schip.
De tafel blijft dezelfde : s’morgens, ’s noens, ’s avonds. Twee soorten van vis en van vlees.
Maar ze kunnen hier geen koffie maken. Ik geloof dat de kok geen Vlaming is en dat hij nooit zijn moeder heeft zien koffie maken. Daarmee weten wij den helft van de tijd niet wat te drinken. ’s morgens eet ik gewoonlijk een biefstuk en een halve boterham met een weinig koffie die ik met moeite kan drinken.
De thee ben ik ook niet gewoon. Het bier is te zoet voor de Vlaamse tong die het beste bier gewoon is. Het water is zo koud dat er een rilling door je lijf loopt als je het drinkt.
Nu nemen we een fles wijn ’s middags om toch wat te drinken. … en sinds we dat gevonden hebben, zijn we allemaal beter.
Jullie hebben ook geen idee hoe koud het op zee is. Sinds de eerste dag heb ik mijn onderbroek, mijn overjas, een trui, een sjaal aan en ik kan je verzekeren dat als ik nog een sjaal had, ik zou die zeker ook kunnen aanhouden. Ik heb de helft van de tijd nog koud en als de zon schijnt zoals vandaag heb ik nog geen beetje te warm. We zijn alle drie gelijk. De zee is koud en men zou niet denken dat het nu augustus (oogstmaand) is.
Vandaag hebben we 2 walvissen gezien in de verte. Ze bliezen het water in de hoogte. Eergisteren heb ik er een heel dicht gezien.
Tot morgen.