Hoe verging het Charles in het Pauselijk rijk?
Ik vond op google een dagboek van Cornelis Witte, een zouaaf uit Texel, Nederland. Zijn verhaal zal niet zoveel anders zijn dan van de andere Zouaven.
Per spoor kwam men aan in Rome. Heel verwonderd keken ze op. Wat een mooie stad. Ze werden naar een kazerne geleid en daar werden hun laatste papieren nagezien en hun namen opgeschreven.
In de kazerne was alles goed geregeld. Iedereen kreeg een matras en deken.
Op de tweede dag werden ze gekeurd en moesten ze tekenen. Er was tijd om een wandeling te maken in de stad. Zouaaf Witte beschrijft uitgebreid hoe de stad eruit ziet. Zijn bewondering steekt hij niet onder stoelen of banken.
Kort na hun aankomst in Rome worden de Zouaven persoonlijk gezien door de Paus.
Telkens vind ik hierover dezelfde beschrijving. “De ontroering die toen in mijn hart omging bij het zien van den Paus kan ik niet beschrijven; De man heeft toch zulk een goedhartig gezicht, in al zijn verdrukking leeft hij vrolijk en opgeruimd. Ik gevoelde mij oprecht gelukkig om de Paus te mogen zien en de Heilige Zegen te mogen ontvangen, iets wat toch duizende van menschen niet genieten mogen.” En Cornelis had ook het geluk de hand van de Paus te mogen kussen.
Zouaven moeten ook een eeuwen oude eed afleggen en dit in drie talen : Nederlands/ Hollands, Frans en Italiaans.
De 1ste was trouw aan de vaandel om nooit het leger te verraden. De 2de trouw aan de Paus en de H. Kerk om mijn bloed en leven ten beste te geven en tot de laatste te verdedigen. De 3de dat ze geen andere geloofsbelijdenis zouden aannemen. De 4de dat zijn nooit zouden toetreden tot geheime genootschappen zoals de vrijmetselaars.
En dan begon de opleiding. Een van de eerste dingen die ze leerden was “exercietsie”. Dit was zeer lastig, schrijft Cornelis, omdat alles in het Frans ging en hij geen Frans verstaat. Theorie lessen, ook in het Frans.
Tijdens de verlofperiode die op de opleiding volgde, konden ze naar de fotograaf om een portret te laten nemen, de Pauselijke zegen en een zilveren medaille uit de hand van de Paus te ontvangen. Dit was een algemeen gebruik voor alle zouaven die pas in dienst waren.
Terug schrijft Cornelis dat hij betoverd is door de Paus. Hij ontving de medaille en de Pauselijke Zegen tot in de 4° graad.
Oeps, niet niet meer van toepassing voor ons!
Cornelis beschrijft heel uitgebreid wat er moest gebeuren bij een exercitie. Het ging om dagenlange marsen te voet door de bergen. Overal was er het gevaar van roverbendes en de legers van het Noorden.
We lezen er dat de Italiaanse dorpen smerig zijn. De vrouwen vuil tot op hun lichaam. De varkens lagen met touwen aan de muur, gelijk bij ons de honden vast zaten. De burgers zijn heel vals en heel slecht voor de Pauselijke Zouaven.
In de bergen komt het vaak tot een lijf aan lijf gevecht met rovers, die ze of doden of in gevangeschap plaatsten.
Eén enkele keer schrijft hij over een mooi, proper dorp met knappe straten, flinke winkels met allerhande artikelen in overvloed.
Op Paaszaterdag ziet men voor iedere kerk een stapel hout en wordt dit ontstoken. Het Paasvuur. Dit waren de weinige mooie momenten van ontspanning als men naar Rome kon.
Terug bij de compagnie was het trekken van de ene stad naar de andere, slapen in het stro. Elke dag kregen ze 20 bajokken (Romeins geld) en ze moesten daar zelf hun levensbehoeften mee kopen. “We hadden een armoedig leven, want het geld was te weinig”, schrijft Witte hierover.
Tekst op basis van het dagboek van Cornelis Witte.